Zijn wij volwassenen vandaag de dag voldoende bezig met de toekomst van onze (klein)kinderen? Kinderen kunnen niet stemmen, maar wie komt op voor het belang van kinderen? We hebben iemand nodig die daarvoor gaat zorgen: een Minister voor Kinderzaken!
Verkokering en versnippering
Veel beleid raakt kinderen. Landelijke beleidsterreinen die overduidelijk voor kinderen van belang zijn, vallen onder verschillende Ministeries of onder verschillende afdelingen binnen Ministeries. En ook bij lokale overheden wordt op verschillende afdelingen beleid ontwikkeld dat impact heeft op kinderen. Samenhang en samenwerking zijn vaak ver te zoeken. Naast speelruimte gaat het bijvoorbeeld om onderwijs, jeugdzorg en kinderopvang, maar ook ruimtelijke ordening en gezondheidszorg.
Laten we een voorbeeld nemen op het gebied van het aanleggen van een schoolplein bij een integraal kindcentrum (IKC). Hierbij heb je te maken met rijksbeleid voor Onderwijs (= Ministerie van OCW), rijksbeleid voor Kinderopvang (= Ministerie van SZW), rijksbeleid voor de Buitenruimte (= Ministerie VWS), gemeentelijk beleid voor Onderwijshuisvesting (= lokale overheid en de VNG voor de normbedragen) en gemeentelijk beleid voor de Jeugdzorg (= lokale overheid). Vele beleidsterreinen, maar afstemming en samenhangend beleid voor schoolpleinen zien we niet.
Ook met betrekking van financiering zien we een zelfde lijn. De normbedragen voor onderwijshuisvesting hebben betrekking op het gebouw, maar budget voor inrichting van het schoolplein is daarin niet meegenomen. Ook onderwijsgelden mogen niet ingezet worden voor het beheer en onderhoud van het plein. Schoolpleinen worden veelal niet meegenomen in gemeentelijk speelruimtebeleid, omdat dit alleen betrekking heeft op openbare speelplekken in de wijk. Financiering voor het schoolplein is daarmee vaak een probleem. Dit terwijl vandaag de dag deze buitenruimte steeds belangrijker wordt voor ontwikkeling van kinderen. Niet alleen als speelplaats, maar het plein is ook steeds meer onderdeel van de onderwijsvisies van onderwijsorganisaties. Als buitenklaslokaal, ruimte voor bewegend leren, en als ruimte voor motorische, cognitieve en sociale ontwikkeling van kinderen.
Dit vraagt om erkenning in alle beleid van het belang van spelen voor de ontwikkeling van kinderen. Neem bijvoorbeeld de motorische ontwikkeling van kinderen; die loopt hard achteruit. Uiteraard niet wanneer je kijkt naar de individuele ontwikkeling van een kind. Maar dit geldt zeker wel voor de vaardigheden vergeleken met leeftijdgenoten van tien, twintig en dertig jaar geleden.
Ook het aantal brildragende kinderen is de afgelopen jaren flink toegenomen. Mede door toename aan schermtijd en afname van buitenspeeltijd. Buiten moet je oog immers veel meer schakelen in het scherpstellen tussen ver weg en dichtbij. Daarmee train je je ogen. Tijdens schermtijd heb je deze afwisseling niet. Op steeds jongere leeftijd ontstaan steeds grotere oogafwijkingen. Het is niet voor niets dat steeds meer oogartsen oproepen om kinderen meer buiten te laten spelen.
En niet te onderschatten is hoezeer buitenspelen bijdraagt aan mentale weerbaarheid; heel belangrijk voor het omgaan met en voorkomen van stress op volwassen leeftijd.
De alarmerende statistieken Het belang van bewegen en minder stilzitten is onbetwist. Volgens de Gezondheidsraad (2024) leidt dit tot een betere gezondheid en ontwikkeling. Toch haalde in 2022 slechts 56,8 procent van de kinderen tussen 4 en 12 jaar de beweegrichtlijn. Onder de 12- tot 16-jarigen was dit slechts 33,4 procent, en onder de 16- tot 20-jarigen slechts 45,3 procent (Nederlands Jeugdinstituut, 2024). Dit zijn schokkende cijfers over de kinderen die toch onze toekomst zijn! |
Richtlijnen en realiteit
Er is geen wet- en regelgeving die de speelruimte veilig stelt. Niet in kwantiteit, niet in kwaliteit. Maar bewegen en buiten spelen is wél heel belangrijk voor kinderen. Om vrienden te maken en om lekker in hun vel te zitten. Voor de gezondheid en het geluk van kinderen nu én van de komende generaties kinderen en volwassenen in ons land.
Meer buitenspelen betekent meer bewegen. Daarbij komt de cruciale rol die buitenspelen speelt in de ontwikkeling van kinderen. Het is duidelijk dat kinderen buitenspelen nodig hebben. En logischerwijs hebben ze dan ook voldoende ruimte nodig om te spelen. Een verplichte norm voor de hoeveelheid ruimte voor buitenspelen ontbreekt echter. Er zijn alleen richtlijnen zonder verplichtend karakter. Dit geldt niet alleen voor gemeentelijke speelplekken, maar ook voor schoolpleinen, waar de beschikbare ruimte per kind steeds kleiner wordt.
In 2021 werd een nieuw kwaliteitskader onderwijshuisvesting ontwikkeld, dat uitgaat van 5 m² per kind, ongeacht het aantal kinderen op school. Uit een steekproef, genoemd in de Pointeraflevering ‘Buitenspelen in de Knel’, bleek echter dat geen enkele gemeente bij nieuwbouwprojecten deze norm hanteert. Bij de planvorming wordt niet goed gekeken naar het aantal vierkante meters, de ligging van het schoolplein en aanvullende functies die op het plein een plek moeten krijgen, zoals bijvoorbeeld de fietsenstalling en de waterberging. Daarmee wordt voorbijgegaan aan de hoeveelheid effectieve speelruimte die op het plein overblijft. Vervolgens bepalen de schoolleiders wat er met de ruimte gebeurt, zodat hun persoonlijke affiniteit met buitenspelen en groen van groot belang is voor de kindvriendelijkheid van het speelplein.
Intensieve kinderhouderijen De Wet Kinderopvang schrijft voor dat per kind er minimaal 3 vierkante meter per kind buitenruimte beschikbaar moet zijn. De praktijk laat zien dat de norm voor organisaties geregeld anders gebruikt wordt; de grootte van de buitenruimte wordt bepaald aan de hand van de minimale norm. Meer is niet verplicht en daarmee vaak ook ongewenst, omdat meer ruimte ook meer investeringen vraagt. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten hanteert een voorbeeldnorm voor schoolpleinen van 3 m² per kind, met een minimum van 300 m². Voor scholen met meer dan 200 kinderen is een maximum van 600 m² vastgesteld. Tegenwoordig wordt onderwijshuisvesting vaak juist voor meer dan 200 kinderen ontwikkeld, met een speelplein van 600 m2, zodat de ruimte per kind dus minder is dan 3 m2. Laat staan dat ze de gewenste 5 m2 krijgen, vanuit het laatste kwaliteitskader onderwijshuisvesting. Ter vergelijking: vrije-uitloopkippen en biologische kippen hebben 4 m2 uitloop per kip. Dit betekent dat kippen meer ruimte krijgen dan kinderen; we creëren geen “scharrelkinderen”, maar onderwijshuisvesting die meer weg heeft van ‘intensieve kinderhouderijen’. |
Beleid en gebrek aan speelruimte
Gemeentelijke grondexploitatie wordt gebaseerd op euro’s in vastgoedtransacties, in plaats van op de (nog hogere) waarde van de ontwikkeling van een kind. Voldoende ruimte om te spelen, bewegen en ontmoeten draagt bij aan de leerprestaties, sociale vaardigheden en ook mentale en fysieke gezondheid van een kind.
Daarbij wordt nog wel eens vergeten, dat als kinderen van jongs af aan een actieve levensstijl ontwikkelen, de kans groot is dat ze deze als volwassene behouden. Dit houdt dus niet alleen in dat kinderen beter voorbereid zijn op een volwassen en verantwoorde rol in onze samenleving, maar dat ze ook gezonder leven (wat weer besparingen oplevert in de gezondheidszorg). Oftewel, het draagt direct bij aan een actief preventiebeleid. Daar moeten we dus wel ruimte voor bieden.
Beleidsmatig gaat er op dat vlak veel mis, waardoor speelruimte verdwijnt. Groen en speelveldjes moeten vaak wijken voor woningbouw, kantoren en parkeerplaatsen, waarbij en miljoenen worden betaald voor de bouwgrond om dit op te realiseren. De toch al schaarse ruimte in Nederland kan maar één keer verdeeld worden. Kinderen, die geen stemrecht hebben, worden hierbij vaak over het hoofd gezien. Zoals Pointer treffend verwoordt: “Buitenspelen in Nederland is dus vogelvrij. Er zijn voor speelvelden en schoolpleinen geen verplichte normen. In het gevecht om de grond dat nu woedt, zal er buitenspeelruimte sneuvelen. Maar grote mensen weten dat altijd goed te praten…”
Alle beleid dat ruimte vraagt, heeft invloed op de beschikbare speelruimte. En nu voelt niemand zich verantwoordelijk voor de ruimte voor kinderen.
We hebben iemand nodig die op alle beleidsterreinen voor kinderen opkomt!
We hebben veel ministersposten, maar in onze ogen ontbreekt één heel belangrijke: de Minister van Kinderzaken! Iemand die de behoeften van kinderen kan en wil verankeren in de Nederlandse wet- en regelgeving. Iemand met een visie op kinderen en hun toekomst, die doelen stelt voor kinderen en die een samenhangend beleid maakt, dat zich uitstrekt over alle beleidsterreinen die kinderen raken. Die bij al het beleid dat wordt voorbereid de vraag stelt: wat zou dit beleid betekenen voor kinderen? Kunnen we het zó vormgeven dat dit voor kinderen niet nadelig uitpakt, of beter nog: dat kinderen erbij gebaat zijn? Buiten spelen is goed voor (bijna) alles: gezondheid, plezier, leervermogen, sociale ontwikkeling en mentaal welbevinden van kinderen. Genoeg buiten speelruimte is een mooi speerpunt voor zo’n Minister van Kinderzaken om mee te beginnen!